maandag 21 november 2016

KOPPENMAKERS VOOR EEN KOPPENSNELLER - DE ANTIANTHOLOGIST



Zeer attent van de koppenmakers van NRC Handelsblad dat zij met het oog op de naderende Sinterklaasviering het woord 'surprises' boven de recensie (****) van mijn bloemlezing hebben gezet.’ – Il Pfff, Facebook, 19 november om 8.20 uur

Il Pfff is beroemd of bezig beroemd te worden. En dat allesbehalve tegen wil en dank. Hij is een beroemdheid van het prototype zoals Elias Canetti dat beschrijft in Masse und Macht: ‘(...) essentieel is alleen dat de naam uitgesproken wordt. (…) De massa van de roemzuchtige bestaat uit schimmen (…). Maar wat deze schimmen verder doen, hun grootte, hun uiterlijk, hun eten, hun werk laat de beroemdheid onverschilliger dan lucht. Zolang eentje zich bezighoudt met de dragers van die naamzeggende monden, ze vleit, ze omkoopt, ze opzweept of afranselt, is hij nog niet echt beroemd. Hij is er dan pas mee bezig de troepen voor zijn latere leger van schimmen te drillen. Hij heeft de roem pas bereikt wanneer hij het zich kan veroorloven ze allemaal te laten vallen zonder er iets bij te verliezen.’
            Voor dat bereiken van roem kunnen allerlei middelen worden ingezet. Belangrijk daarbij is een grenzeloze aanmatiging te menen boven de partijen te kunnen en te mogen staan middels het aanbrengen van hiërarchieën, zoals het indelen in uitverkorenen en verstotenen. De meeste uitverkorenen zullen er niet over prakkiseren het op te nemen voor de afgewezenen en de afgewezenen zouden stiekem maar wat graag bij de uitverkorenen hebben gehoord, al was het maar een heel klein beetje, ergens achteraan. De weinige principiële weigeraars onder de uitverkorenen worden simpelweg doodgezwegen, die wilden immers zelf niet voor het hun aangeboden voetlicht treden. Maar binnen de schare der uitverkorenen dient ook verdeeldheid te worden aangebracht. Zo moeten natuurlijk ook uit de jongste generatie vazallen voor de toekomst worden gerecruteerd. En ook kan het voorkomen dat de machthebber iemand om de een of andere reden op een zodanige wijze in het licht zet, dat zo’n bofkont eigenlijk veel liever tot de verstotenen zou hebben behoord.

Laat ik concreter worden. In zijn bloemlezing heeft Il Pfff de dichter Driek van Wissen opgenomen, t.w. met één gedichtje van vier regels: ‘driek van wissen 1943-2010 Wie vakkundig kan beslissen… Uit: Actiepen dichter des vaderlands, 2004.’
            Ik heb me door iemand die het kan weten laten vertellen dat Van Wissen het versje op een pen had laten zetten die hij uitdeelde als reclamemateriaal bij zijn poging om Dichter des Vaderlands te worden. Hoe ver kan een mens zinken? Maar ik kan om zoiets nog wel gniffelen. Dat kan ik echter allerminst om hetzelfde gedichtje in een toch als canoniserend bedoelde bloemlezing. Want wat een prul is dit, zeg!
Wie vakkundig kan beslissen
in de jaren des verstands
is ervoor dat Driek van Wissen
Dichter wordt des Vaderlands.
Waarom in vredesnaam moet ik dit lezen, moet de natie, moet Vlaanderen dit lezen? Voorstanders van zulk soort bloemlezingen komen steevast met het argument dat erin opgenomen gedichten lezers ertoe kunnen aanzetten om meer van een bepaalde dichter te gaan lezen. Welnu, deze keuze zal dan tot precies het tegendeel aanzetten, vrees ik! Maar wat ik nog meer vrees is dat dit precies de opzet is van de samensteller: een dichtertje lijkt even voor het bord te mogen komen om een aai over zijn bolletje te krijgen, maar wordt daarmee juist volkomen te kakken gezet door die naar de klas grijnzende smeerlap van een schoolmeester.
            Het werk van Van Wissen ken ik overigens niet, ik weet dus ook niet of hij gedichten heeft geschreven die boven dit niveau uitkomen, maar ik kan me nauwelijks voorstellen dat zulks niet het geval zal zijn geweest. Of zou Il Pfff een goudeerlijke kwant zijn en gewoon de ballen verstand van poëzie hebben? Van culturele machtspolitiek heeft hij in elk geval kaas gegeten.
            In een ander, soortgelijk geval van moedwillige humiliatie weet ik pertinent zeker dat de uitverkorene heel wat meer in zijn mars had en wellicht nog heeft dan dit ene als beste of voor de kwaliteit van de dichter kenmerkend gepresenteerde gedicht:
present

Opa Bosvelt, altijd present
waar werd gebouwd, met
stenen gesjouwd, handen
op de rug liep hij harder
dan wie ook uren ver
door bossen en velden
alsof zijn leven er vanaf hing
en dat deed het ook, want
eenmaal goed verkouden
was het afgelopen.

Zonder de maker ervan te willen beledigen: een anekdote, een flitsje, iets wat uitdooft voordat het poëzie heeft kunnen worden, een nogal matig spelletje met lopen, liep, afgelopen. De bloemlezer heeft het dan ook niet uit het ‘corpus’ van het eigenlijke werk van de dichter geplukt, maar uit een boekje van een studentenblad, Citroen, citroen. (‘Loof de Heer’ is Kampioen), ‘een selektie van gedichten uit Propria Cures 1964-1972’. T. van Deel publiceerde het in 1968 in dat blad, hij was toen drieëntwintig en zijn debuutbundel moest nog verschijnen. Wat Il Pfff met deze keuze dus in feite beweert is: Kijk, dit is iets van T. van Deel die na 1968 niets beters voortbracht. Uit welingelichte kringen weet ik trouwens dat de dichter ook niet om toestemming voor opname van dit ene gedicht van hem is gevraagd; hij zou uiteraard subiet hebben geweigerd.

Alleen al deze twee voorbeelden lijken me reden genoeg om de complete oplage van Il Pfffs Poehawerk te shredderen. En dan is er uiteraard nog de vraag hoe het kan, in vredes-, hemels- of godsnaam, hoe iemand het kan: al die oeuvres lezen, honderden. Stel je dat eens voor… Denk alleen maar eens aan het oeuvre van Gerrit Kouwenaar of dat van Lucebert! Dat lees je toch niet even weg als een dikke weekendkrant? Zo lees je überhaupt toch nooit en te nimmer poëzie als je van goede kunst houdt…! Dagen, weken, jaren, want, als het goed is, telkens weer en wie weet steeds weer anders. Maar toch niet koppensnellend? Zo geef je in feite toch het tegendeel van het goede voorbeeld? Te meer wanneer je zegt zelf een dichter te zijn. Meer dan wie dan ook zou een dichter moeten weten dat het zo niet zou moeten, dat het zo niet zou moeten kunnen, dat het zo nooit en te nimmer zou mogen.
            Wat kan zo iemand anders nog bezielen dan roemzucht?
            Maar doe ik, een van het kleine aantal stellige weigeraars, nu dan niet hier ook juist weer mee aan het vestigen en bevestigen van diens roem? Want Canetti zegt ook dat het de roemzuchtige in feite helemaal niets kan schelen wat er over hem wordt gezegd, ‘essentieel is alleen dat de naam uitgesproken wordt.’ Ik ken collega-dichters die dit als argument gebruiken om het maar te laten gebeuren. Of die gewoon geen zin hebben in ‘gedoe’. Of die in hun handjes knijpen vanwege het in vergelijking hoge aantal gedichten dat van hen is opgenomen.
            Zou ik zelf hebben getwijfeld wanneer ik toestemming had moeten geven voor opname van een stuk of tien of misschien zelfs twaalf gedichten? Evenmin een moment, en dat is niet makkelijk praten omdat het nu eenmaal niet zo is gegaan, maar wel omdat het qua principe hetzelfde blijft en dus zo klaar als een klontje is.
            Solidariteit onder dichters kun je sowieso niet verwachten. Als iemand dat weet en juist daarop bouwt is het wel een bloemlezer als deze of als diens voorganger.
            Zelf beschouw ik bijeenkomsten met of van schrijvend volk als te vermijden waar en wanneer het even kan. Maar dat betekent allerminst dat ik me ooit door iemand zou willen laten verheffen terwijl hij tegelijk anderen vertrapt. En individueel: wat heb je als dichter (pfff!) te verliezen, behalve persoonlijk eergevoel zolang je je dat nog niet hebt laten ontfutselen?
            Verder verwijs ik graag, zoals vaker, naar Witold Gombrowicz’ dagboekaantekeningen ‘Tegen de dichters’.