zondag 5 juni 2016

ELIAS CANETTI TEGEN DE DOOD



In 2014 verscheen Elias Canetti, Das Buch gegen den Tod. Een boek dat door anderen werd samengesteld, Canetti was immers twintig jaar daarvoor op 89jarige leeftijd overleden. Het boek, waarvan onlangs een Nederlandse vertaling verscheen, bestaat, een dikke driehonderd pagina’s lang, uit chronologisch geordende aantekeningen die allemaal over de dood gaan, geplukt uit door Canetti zelf samengestelde bundels met aforisme-achtige notities en uit zijn nagelaten geschriften. De auteur heeft meer dan eens overwogen zelf een ‘boek tegen de dood’ samen te stellen, maar het is er nooit van gekomen. Die ‘taak’ hebben bevriende bewonderaars en kenners dus van hem overgenomen.
            Het werk van Canetti is voor mij een onuitputtelijke, ja, onmisbare bron van bezinning en inspiratie. Het verschijnen van Das Buch gegen den Tod heb ik dan ook toegejuicht, niet in de laatste plaats vanwege de erin opgenomen nooit elders gepubliceerde aantekeningen. Toch zit er iets scheef aan of in de uitgave – en misschien heeft dat wel alles te maken met het feit dat Canetti nooit tot de praktische uitvoering is overgegaan om zelf zo’n boek in elkaar te zetten.
            Dat waar ik op doel wordt duidelijk wanneer je de uit bestaande bundels geplukte notities terugplaatst en -leest in hun oorspronkelijke context.
            Zo staan er op bladzijde 18 van Das Buch gegen den Tod drie notities uit Elias Canetti, Die Fliegenpein (1992) onder elkaar:
            – Er hoffte, von Gott unbemerkt, lange zu leben.
            – Du hast Angst vor allem, was nach dem Tod nicht kommt.
            – Der Geizige wird am schwersten unsterblich.
De eerste twee frasen zijn op zich indringend. De derde is veeleer nevelig. Maar de context zorgt voor meer helderheid. Hier een, op zich in principe weer willekeurig fragment uit Die Fliegenpein, van de bladzijden 8 en 9:
(…)
– In die indischen Religionen allein ist der Ekel vor der Wiederholung eingegangen, nach unsagbaren Exzessen der Wiederholung, wie sie kein anderes Volk kent.
– Er hoffte, von Gott unbemerkt, lange zu leben.
– Die Menschen lieben einen Dichter nur, weil er mit der Zeit verschwenderisch umgeht. Sobald er damit zu sparen beginnt, behandeln sie ihn wier jeden anderen.
– Du hast Angst vor allem, was nach dem Tod nicht kommt.
– Ihr zuliebe preβte er sein Herz wie eine Zitrone aus. Aber es gewann sie der andere, der den Zucker dazu sprach.
– Er ist so konziliant, daβ er vergiβt, mit wem er gestern verhandelt hat.
– Oft wird ihm der eigene Schatten zu schwer.
– Die Löchern des Wissens wandern.
– Sie ist zu kurz für ihre Habgier: nirgends langt sie hin.
– Der Geizige wird am schwersten unsterblich.
– Unter den Toten finden sich auch die Tiere, die nicht gefressen wurden.
– Die Tiere in unserem Denken müssen wieder mächtig werden, wie in der Zeit vor ihrer Unterwerfung.
(…)
Niet alleen wordt door de sprong vanaf het voorafgaande die derde notitie betekenisvoller, ook de eerste twee gebloemleesde opmerkingen gedijen nu als in een weide, krijgen lucht, uitzicht, hebben leven om zich heen.
            In Canetti’s boeken vormt de dood een terugkerend ingrediënt van de cocktail ‘Lebensbejahung’. Das Buch gegen den Tod mist echter node de mixende barkeeper. Of, met andere woorden: Das Buch gegen den Tod bestaat uit louter citaten, Elias Canetti’s eigen boeken daarentegen bestaan uit allesbehalve citaten.  En ‘een hooiwagen vol citaten is een mestkar vol citaten’, zoals een vriend me, toevallig of niet, zojuist over iets en iemand heel anders schreef. Ach, een mestkar is Das Buch nu ook weer niet, maar wel een veel te zwaar en eenzijdig beladen wagen.