vrijdag 27 maart 2015

DE WITTE PATER TUSSEN DE AUGUSTIJNEN



In een schamele bespreking als getuigenis van een schamele lectuur van Wachten op een vriend kwalificeert iemand het figureren van Krol in de roman als dat wat W.F. Hermans een ‘witte pater’ noemde, want deze ‘Henk Krol’, aldus de besprekerd, komt verder in het boek nergens meer voor en heeft dus geen functie.
W.F. Hermans kwam tot de benaming ‘witte pater’ via een open brief naar aanleiding van de verfilming van zijn roman De donkere kamer van Damocles, gepubliceerd in nummer 3 van het filmblad Skoop in 1963. Dit zegt hij erover tegen D. Verdaasdonk in 1984: ‘Pater, baard noch redevoering hebben overigens iets met het thema of de handeling van de film [Het mes] te maken, zelfs niet in symbolische vorm (dit laatste wel in het scenario van Claus). Deze soort wanstijlfiguur, die niet alleen in Het mes voorkomt, maar ook in andere Nederlandse films (en ook in heel veel Nederlandse romans) ben ik een witte pater gaan noemen. De witte pater is pure verspilling van tijd en celluloid...’
Krol heet in Wachten op een vriend overigens niet ‘Henk Krol’, zoals de criticuul hem platuit noemt: de naam hoort allereerst thuis in het rijtje (bij)namen van medescholieren als Spiek, Sande, Buf. Anderzijds, dat wil zeggen, een bladzijde verder, wordt inderdaad duidelijk dat het om de voormalige hoofdredacteur van de Gaykrant en de huidige politicus van ‘de landelijke pensionadopartij’ moet gaan, om hem vervolgens, weer een bladzijde verder, voor te stellen als mogelijke jeugdige vertolker van Pozzo in Wachten op Godot van Beckett en hem zeven bladzijden verderop als ‘een hees meisje’ te laten gillen omdat hij door klasgenoten wordt gekieteld.
Welnu, zou de auteur van Wachten op een vriend deze Krol slechts hebben opgevoerd om redenen van autobiografische aard, d.w.z. omdat hij een jaar lang naast hem in de schoolbank zat, dan zou dat echt pover zijn, zeker voor wie niet bijster geïnteresseerd is in de persoon van de schrijver achter een roman.
Krol is inderdaad een witte pater. Goed geplaceerd ook, namelijk als intern tussen de zwarte habijten van de augustijnen, waardoor hij, net als een novice, des te meer opvalt. Hij is één van de witte paters in Wachten op een vriend met een functie.
Hermans laat in zijn definitie al een ontsnappingsgaatje over met zijn toevoeging ‘zelfs niet in symbolische vorm’. Maar de functie van witte pater Krol in de roman is geen symbolische, wel een meervoudige. 

Wachten op een vriend gaat over de ontmoeting of het verlangen daarnaar van twee hartsvrienden na heel lange tijd. Beiden hebben zo hun kijk op en ervaring met de (onmogelijke) omgang met vrouwen. (Vrouwen komen in des besprekers tekst intussen totaal niet voor…)
Om te voorkomen dat ‘leden van de Weense delegatie’, zoals Nabokov ze zou noemen, hun kostbare tijd aan het boek zullen verspillen, is het zaak om vrij snel duidelijk te maken dat het hier niet gaat om zoiets als verdrongen homoseksuele gevoelens en driften. De dialoog van het tweetal over voormalig klasgenoot Krol maakt duidelijk dat hun erotische interesse van andere aard moet zijn dan de zijne. Tussen de pagina’s waar Krol figureert komt dan nog een andere witte pater van dezelfde gezindte en vanwege dezelfde boodschap opdraven, al wordt die pas in de verantwoording met naam genoemd: de Griekse dichter van nogal wat homo-erotische poëzie, K.P. Kavafis.
‘Bovendien hadden we geen enkele behoefte om ooit aan het strand van een zomers Egeïsch eiland samen naakt uit zee te kunnen komen, na het genot van het zwemmen, en er te treuzelen met aankleden, Hendrik.’
‘Toen niet en nu al helemaal niet, Lerrie,’ luidt het antwoord op pagina 18.
Kavafis’ onvoltooide gedicht ‘Na het zwemmen’ verheerlijkt juist dat samen uit zee komen en tegenover elkaar treuzelen met aankleden van twee blote mannen op Samos. (Hendrik en Lerrie kunnen trouwens sowieso niet zwemmen.)
Met andere woorden, dit moest – niet uit homofobie – eerst even worden gezegd.

Dat is een. Nu twee.
Krol lijkt, doordat de naam wordt verbonden met een publiekelijk bekende persoon, een Fremdkörper. Maar in feite is de roman zelf een soort Fremdkörper in, nee, van de werkelijkheid. Vergelijkingen gaan altijd ergens mank, maar ik moet nu even denken aan de vertellende instantie of tekstcomponist als alpinist. Hij wil zijn weg zo steil mogelijk omhoog gaan, bijna los van de bergwand, maar daardoor juist afhankelijk van cruciale punten voor houvast, zoals richels, uitstekende rotspunten, holtes, waarvoor hij bijna voortdurend creatief van een loodrechte klim moet afwijken, en hij moet zich voortdurend in de wand zekeren met zijn stijgijzers, zijn pikkel, zijn nuts, haken en carabiners. Hij heeft ankerpunten nodig die zijn klimstijl meebepalen. Zo heeft ook de vertelinstantie van een verhaal of roman voor zijn stijl ankerpunten in de wereld nodig.
In Wachten op een vriend is Krol zo’n ankerpunt. Hier haakt de fictie zich even vast in de werkelijkheid buiten het boek. Daarmee is Krol ook een tijdmarkering. Het is niet zo heel moeilijk te achterhalen wanneer hij van school werd gestuurd. En als hij buitenliterair klas- en dus leeftijdgenoot van de binnenliteraire Hendrik en Lerrie was, zegt dat iets over hun leeftijd. Zoals ook een opmerking over onrust in Aleppo een chronologisch ankerpunt is: ‘Afgelopen middag zijn vier studenten gedood bij een demonstratie in Aleppo. Of was dat eergisteren? De kans op escalatie van het geweld schijnt groot te zijn.’ (p. 89) Of het feit dat ‘in bijna geen honderd jaar (…) de volle maan zó dichtbij’ stond (p. 197): http://science.nasa.gov/science-news/science-at-nasa/2012/02may_supermoon/.

Hiermee ben ik meteen ook bij een ander punt in het leesarmoedeverslagje: ‘Beurskens neemt het niet zo nauw met chronologie of plot.’ Tot nu toe heb ik de roman op geen fout tegen de chronologie kunnen betrappen! Wel een lezer ervan op gemakzucht en een behoorlijk simplistisch beeld van tijd en plot.
Het veelvuldig voorkomen van (het noemen van) gedierte in de roman vindt de boekenoorwurm ‘vrijblijvend’. Misschien zou hij, om een mogelijkheid te noemen, eens te rade kunnen gaan bij Sven Vitse, in diens boek Tekstbestanden. Maar mag ik hier alvast een ander aspect aanstippen? Omdat ik het wel grappig vind. De verteller of vertellers etaleren zich ook graag als beestjeskenners om er het meest gehate personage in Wachten op een vriend mee onderuit te kunnen halen, de gesjeesde augustijn Gregor Warner. Want wat beweert die op bladzijde 166?
‘“Hebben jullie ook nog hogerop gewandeld, zoals wij gistermiddag? Het uitzicht is er grandioos. En overal om je heen fladderen monarchvlinders en in elke ceder huist een sjirpende krekelfamilie,” klonk het aan het terrastafeltje bij Ambrosia.
De snoever rookte een sigaartje. Terwijl hij naar Blanche luisterde, blies hij de rook keer op keer in een kringetje tegen het zonbeschenen aquamarijn, er met één oog doorheen turend, met het andere dichtgeknepen, tot het was opgelost.’
Met zijn sjirpende krekelfamilie lijkt hij wel de verteller van Harry Mulisch in De pupil, maar zijn Amerikaanse vlindersoort op een Egeïsch eiland is wellicht nog een graadje erger…

En dan die stijlvergelijking van Wachten op een vriend met Wachten op Godot, ‘vol ironie, humor, en intelligentie’… Nee, die ontbreken hier inderdaad. Maar bij wat of wie? En daarenboven: we weten toch al lang dat Godot niet zal komen, zeker niet op een kaal podium met een enkel, praktisch kaal boompje! ‘Beckett is uit.’ Staat het niet drie keer in Wachten op een vriend? Mijn God! Medelijden krijgen met je eigen boek vanwege iemands wanlectuur ervan, mag dat?