zaterdag 23 november 2013

BIJSMAAK

Met als kop Tussen smaak en nasmaak verscheen in de letterenbijlage van De Standaard van vrijdag 22 november jl. een paginagrote bespreking van Benno Barnards Dagboek van een landjonker. Dat wil zeggen, minder dan de helft van die pagina werd gevuld door de tekst van die bespreking, geschreven door Bert van Raemdonck. De rest bestond uit opsmuk. 

Tot die opsmuk behoorde in de eerste plaats een forse kleurenreproductie van een schilderij van George Stubbs uit 1776: een als jager poserende Sir met zijn honden tegen de achtergrond van een Engels landschap. Een werk dus van bijna twee en een halve eeuw oud, ter illustratie bij een bespreking van een gloednieuw boek. Nu verwijst Barnards boektitel, waarin de auteur zichzelf aanduidt als jonker, uiteraard naar (de tijd van) de adel. En ook de omslagfoto, een inkijkje in de Writer Cabin van George Bernard Shaw, roept associaties op met vroegere tijden, al zijn die nog niet zo bijster lang geleden: Shaw overleed vier jaar vóór Benno Barnards geboorte, op vierennegentig jarige leeftijd. Het kan echter niet anders dan dat die landjonker uit de titel er een is met een knipoog. Ach, misschien mag dan zo’n oud suf schilderij ook worden gezien als een knipoog.
 
Maar boven die reproductie staat dan een knipoog die wel erg vet, zo niet al ranzig is. In plaats van dat achter de naam van de auteur de titel van diens boek staat, staat er deze variant: Dagboek van een brompot. Waarmee de eigenlijke toon wordt gezet. En daar blijft het niet bij, want ónder de titel van het stuk staat dit: ‘Benno Barnard toont zich in Dagboek van een landjonker van zijn scherpste kant. Of is drammerig een betere omschrijving? In elk geval was vroeger alles beter.’
         De krantenlezer weet meteen hoe de wind zal gaan waaien. En duidelijk is nu ook dat het schilderij van Stubbs als illustratie misschien speels, maar dan wel vals is bedoeld. En voordat die lezer aan het eigenlijke stuk mag beginnen, is zijn oog ook nog eens getrokken door een speciaal groter en in kleur gezet citaat, zoals mag worden aangenomen, uit dat nog te lezen artikel: ‘Stilistisch staat Barnard zo sterk dat je je vaak achteloos door zijn standpunten laat verleiden.’ De krantenlezer zij gewaarschuwd! Waarvoor? Niet voor de recensie, maar voor Barnards boek natuurlijk.
Ook wordt de eerste zin van het boek er nog speciaal uitgelicht: ‘MAANDAG. Vandaag ben ik een groot schrijver. DINSDAG. Gisteren was ik een groot schrijver. WOENSDAG. Morgen word ik een groot schrijver.’ (De interpunctie is er door de krant aan toegevoegd.)
Voor de slechte verstaander die de krant graag van zijn lezer wil maken, klinkt dit mogelijk aanmatigend en past het inhoudelijk helemaal bij de rest van de opsmuk. Nergens wordt vermeld dat het hier gaat om een eerbied betuigende variatie op de opening van het Dagboek van Witold Gombrowicz: ‘MAANDAG Ik. DINSDAG Ik. WOENSDAG Ik. DONDERDAG Ik.’
Gombrowicz wordt trouwens voor in Dagboek van een landjonker geciteerd, uit, jawel, zijn Dagboek. Maar wie let nou op zoiets? Of op het feit dat Benno Barnard, waar Gombrowicz zijn Dagboek opent met een ‘Woord vooraf’, met een ‘Verantwoording’ begint, zodat zijn werkelijk eerste zin een andere, maar voor de amusementswaarde van de krant onbruikbare is.
         En dan niet over het hoofd te zien, want wat iedere door zijn krant geconditioneerde krantenlezer tegenwoordig meteen wil checken: de sterren die De Standaard aan het boek toekent. Dat zijn er slechts twee van de mogelijke vijf. Een onvoldoende dus. En de motivatie? Die staat erboven. De auteur is een ‘Nederlands dichter en essayist die al jaren in België woont.’ Het boek is ‘een nukkig dagboek van een stilist die niet twijfelt aan zijn gelijk.’ Wat tot deze conclusie leidt: ‘the man you love to hate verandert in the man you hate to love.’
         Moet die ‘eigenlijke’ bespreking eigenlijk nog worden gelezen? Het boek is al afgeserveerd voordat de recensent aan het woord is geweest. Ik acht het aannemelijk dat die recensent met de ‘opmaak’ van zijn tekst niets van doen heeft gehad. Het is bekend dat krantenredacties hun schrijvers niet plegen te consulteren voor titels, tussenkoppen en wat dies meer zij. ‘Tussen smaak en nasmaak’, een kop die een nare smaak suggereert, is mogelijk ook niet uit de koker van Bert van Raemdonck.

Van Raemdonck heeft amper 800 woorden ter beschikking voor zijn bespreking. (Ik heb er hier nu al 730 gebruikt.) Hij begint met te zeggen dat dagboekschrijvers weliswaar openhartig kunnen zijn, maar dat ze natuurlijk ook poseren en vervormen. ‘Benno Barnard verzekert [meewerkend voorwerp overgeslagen - hb] dat hij in dit Dagboek van een landjonker niet heeft geprobeerd, aldus de recensent, ‘om zijn eigen “trekken te verzachten of te verfraaien”.’ De recensent heeft de verantwoording vooraf dus wel gelezen. ‘In veel van deze fragmenten (…),’ zo gaat de bespreker verder, ‘toont hij zich inderdaad van zijn scherpste kant.’ Volgt lof over Barnards taalgebruik: ‘zwierig, precies en doeltreffend. Er valt in dit boek geen enkele onvolmaakte zin te bespeuren.’ (Hoor wie dat denkt te kunnen vaststellen.) Maar Van Raemdonck krijgt ‘stilaan genoeg van al dat brute gebonk op telkens dezelfde spijkers, met of zonder koppen.’ Een bruut mét stijl, dat lijkt me op zich toch al een type waarvan er weinig in de literatuur rondlopen. Maar opeens maakt de bespreker juist Barnards stilistische vermogen verdacht. Het dient ter verleiding of, beter, ter misleiding, want meer dan eens begint Barnard ‘de man (…) te spelen.’ [Het zou ‘op de man te spelen’ moeten zijn, van het Latijnse ad hominem - hb] Volgen vier voorbeelden van Barnardslachtoffers. Stuk voor stuk types overigens die best zelf hun boontjes kunnen doppen.
         Afgezien van het feit dat de criticus opeens van een dagboekschrijver verlangt dat die op een haast academische wijze met bewijzen en bronnen moet komen, is inmiddels driekwart van de hem door de krant ter beschikking gestelde ruimte gebruikt! ‘Benut’ lijkt me hier geen synoniem van deze werkwoordsvorm.
         Och, ‘het gebrom van een knorrepot die zowat alles en dus ook de literatuur [‘van’ vergeten - hb] vroeger veel beter vond, is overigens vaak best charmant,’ zo gaat Van Raemdonck dan verder. Ik weet niet hoe oud of ouwelijk de man is, maar ik zie hem er bij aan een ouderwets pijpje lurken. ‘Toch moet iemand de moed hebben om het eens aan Barnard te zeggen: ook na het heengaan van de betreurde Herman de Coninck [Er hangt hier een geur van pleonasme - hb] is er nog poëzie geschreven.’
         Dat is een idiote opdracht. Vandaar dat de recensent hem zelf hierbij in feite uitvoert zeker? Nee, over de momenteel jongste dichters kom je in Barnards dagboek niets tegen. Maar is het Barnards ‘taak’, zeker binnen een vorm als die van zijn Dagboek van een landjonker, om zoiets als de stand van de poëzie bij te houden? Hoe en waar pretendeert hij dat te willen doen? Waarom geen woord over de wijze waarop hij schrijft over die dichters van ‘vroeger’, zoals Brodsky of Auden? Er zijn in ons taalgebied maar weinigen die het werk van die dichters zo kunnen benaderen als Benno Barnard. Alsof dat een onverdienste zou zijn, wordt er met geen woord over gerept. En wat de overlijdensdatum van Herman de Coninck betreft: Ducal, Goudeseune, Claes, Van Toorn en ondergetekende (ik kom nog terug op mijn rol in het geheel): dichters die wel degelijk in dit boek figureren, still going strong. En over de poëzie van Dirk van Bastelaere noteert Benno Barnard dit: ‘De poëzie van Dirk van Bastelaere: een sleutel waarvan het huis is weggegooid.’ Wat bewijslast? Dít is dagboekschrijven! Invallen krijgen en altijd een geslepen potlood bij de hand hebben!
         En terwijl Van Raemdonck meer dan een vijfde van zijn kwantum aan woorden verknoeit met het verdedigen van vier door de taal van Barnard getroffenen, komt hij met maar anderhalf voorbeeld van ‘waarlijk genieten’, zoals hij het in het eerste kwart van zijn artikel noemt. En wat heet dan nog ‘voorbeeld’? ‘Vooral wanneer hij zijn vader opvoert,’ schrijft hij, ‘of wanneer hij zich tussen de glooiingen van zijn Engelse droomland bevindt.’ Ja, wat dan, hoe dan? Dát zou ik van een bespreker willen vernemen! Want in tegenstelling tot een dagboekschrijver heeft die wel degelijk de taak om alles te staven wat hij beweert, ja, zelfs het positieve…
         In plaats daarvan begint de bespreker opnieuw te zeuren door de auteur ervan te beschuldigen tegen de cultuuropvattingen van anderen uit te varen, maar daarbij zichzelf schuldig te maken aan ‘een zure vorm van cultuurpessimisme’. Wie of wat is hier het meest zuur? En dan eindigt Van Raemdonck deze recensie met een werkelijk verbijsterende dooddoener. Als Barnard klaagt, daar komt het op neer, moet hij ook met voorstellen tot verbetering komen… Maar Benno Barnard, ook die van Dagboek van een landjonker, is geen econoom, geen arts, geen socioloog en geen politicus! Hij is in de eerste plaats een literair schrijver, die met taal, met zijn stijl werkt, wrikt, wroet, lospeutert, naar boven haalt, en die van de vrijheid die hij als zodanig heeft, en waar hij alle recht op heeft, zoveel mogelijk gebruik maakt.
         En wat dat ‘zure’ betreft nog dit: telkens, door dit hele Dagboek, wordt duidelijk hoe verknocht Benno Barnard aan dit, ons aardse leven is. Hoe eindigt het boek, waarin een auteur zich elke dag voorneemt de volgende dag een groot schrijver te worden en beseft nooit in het ‘werkelijke leven’ met zo’n schrijver te zullen kunnen samenvallen?

Dinsdagavond
Honderd meter voor onze oprit rem ik in de schemering voor een magere, lange bruine kat. Hij lijkt meer te golven dan te rennen. Dan stopt hij abrupt en draait zich naar mijn koplampen om. Hij verheft zich op zijn achterpoten en kijkt me indringend aan: een spits gezichtje, dropneusje, ronde oortjes, kastanjekleurige kop, sneeuwwitte bef… Ik herken hem van de plaatjes, maar zie hem nu tot mijn vreugde voor het eerst in onze gedeelde werkelijkheid.
   “Je bent een hermelijn, jongetje!’ fluister ik tegen de voorruit. ‘Een bruine hermelijn… hoe bestaat het… hoe besta je…”

Over deze overal voelbare liefde voor het bestaan en de kwetsbaarheid ervan, heeft de recensent en heeft zijn krant de lezer volstrekt niets te melden. Het is een schande. Jongetje!


Tot slot nog iets over die rol van mij. Benno Barnard is een vriend van me en ik figureer op meerdere plaatsen in dit Dagboek, nu eens met, dan weer zonder mijn naam. Dat maakt het moeilijk, nee, onmogelijk voor mij om het boek voor een commercieel periodiek, dat wil zeggen, tegen betaling te bespreken. Het ontslaat me echter geenszins van de plicht het tegen ongegronde aantijgingen, vooringenomenheden en mislezingen te verdedigen, integendeel.