maandag 8 juli 2013

LE CARNET D'ART D'AZUR - 5


Het eerste bezoek die middag is, uiteraard, dat aan Witold Gombrowicz. Niet om hem te raadplegen omtrent de Matissehoogmis die aanhoudend wordt gecelebreerd, want dat hij het met me eens zou zijn (geweest) spreekt voor zich.
We komen al vele jaren in de zomer in het hotel waarvan de terrasgewijs oplopende tuin met zijn hoogste en verste hoek praktisch raakt aan een muurhoek van de begraafplaats van Vence. De allerminst gapende afstand tussen het voeteneinde van zijn graf en het hoofdeinde van ons hotelbed bedraagt zo’n honderdvijftig meter. Overigens kwam ik al in dat hotel toen ik er nog geen weet van had dat Gombrowicz’ schedel er zo dicht bij de mijne rustte.
Ik heb nog geen keer een andere bezoeker bij zijn graf gezien. De samenstelster van Gombrowicz’s Grimaces (New York 1998), Ewa Płonowska Ziarek, noteert in haar voorwoord dat een vriendin, ‘die Gombrowicz voor de eerste en laatste keer ontmoette tijdens zijn begrafenis’ [sic], haar vertelde dat het alleen maar ‘fitting’ was dat Gombrowicz op zijn laatste reis niet werd begeleid door literaire figuren maar door een groep jonge hippies… Ik heb het werk van Gombrowicz nooit echte hippiekost gevonden!
Nu staat er slechts een bloempotje met een verpieterd plantje op de deksteen. Nee, dat is niet waar: er liggen ook twee muntjes, die vanwege het feit dat ze daar door iemand uit Polen, naar ik aanneem, zijn neergelegd hun geringe monetaire waarde (21 groszy = 5 eurocent) in onuitrekenbare mate overstijgen:

In Vence zelf weet beslist zo goed als niemand wie Witold Gombrowicz was en is. Niets is er naar hem of zijn werk vernoemd.

Slechts een onopvallend bordje tegen de Villa Alexandrine aan de Place du Grand-Jardin maakt er melding van dat hij daar de laatste jaren van zijn leven, praktisch tot aan zijn dood, in een appartement woonde.

Ik vind dat stuitend. En ik vind dat ook fijn, om er zo een beetje met hem alleen te zijn. En ik vind het stuitend dat ik dat ook fijn vind. En ik vind het ook weer fijn om het stuitend te vinden dat ik dat ook fijn vind… Ik vind het…, ik vind…, ik…, ik…, ik…


BIJ EEN GRAF IN VENCE


Ben je met het verstand stil nog altijd bang
om bang over te komen? Terwijl trans-Atlantisch
nog altijd jongens wang aan wang met elkaar
de tango dansen, rusten je restanten dans une

tombe à Vence. Wat rest is frictie van fictie en
werkelijkheidservaren. Maar dat is ook meteen
al wat er is. Slim is dom, zei je, keer op keer,
Gombrowicz, katholiek zonder eindrijk; geloof

verloren in zoiets als heer, vader en heilige geest.
Beleven bleef je het in de zoon alleen, met de wil
te ontkomen, al was het slechts in geschreven
dromen, aan wie om je heen je aldoor vormden

en vervormden, door hen vastgenageld zonder
kans ooit te worden afgenomen van de smart.
Gegrepen begrepen heeft dat degene die onder
je geboortejaar ter rechterzijde het kleine kruis

aanbrengen liet. Leid ons in bekoring, maar
verlos ons van het begaan van daden die eruit
voortkomen om ons eraan te laten lijden. Weet
je dat het voor het eerst sinds tijden is dat ik,

ík bid? Al weet ik niet tot wat of wie, wel dat
ik het net zo goed kan laten als dat ik het doe.
Excuus trouwens voor de vetvlek in mijn broek.
Bij de lunch vanmiddag aten we kippenragout.