donderdag 6 december 2012

DE EEUWIGE LOLITA

In een column van Frits Abrahams, in NRC Handelsblad van 5 december 2012, wordt uitvoerig W.F. Hermans geciteerd (uit een vraggesprek in 1981 met Max Pam voor De Volkskrant):
Lolita is inderdaad zijn beste boek, maar het slot is niet goed. De hoofdfiguur vindt Lolita ergens in Canada terug. Zij is ondertussen een getrouwde vrouw geworden met een man en een kind, niet meer het onrijpe meisje op wie hij zo lang gefixeerd is geweest. Maar toch wil hij haar terug hebben. Hij begint te janken en wil dat zij met hem meegaat. Daarmee vleit Nabokov het grote publiek dat in zijn binnenste denkt: goddank, die hoofdpersoon was toch minder abnormaal dan wij dachten; het ging er dus niet om dat zij zo’n klein meisje was. Zoiets zou ik nooit geschreven hebben. Bij mij had de hoofdpersoon gezegd: een huissloof, bah, vies, neemt u mij niet kwalijk, ik heb de verkeerde deur genomen. Als de man inmiddels naar de psychiater was geweest en zich had laten behandelen voor zijn gefixeerdheid op kleine meisjes, dan was het wat anders geweest. Maar daar geloofde Nabokov niet in. (...) Nabokov is op de laatste pagina eventjes opgetreden als deus ex machina en heeft toch zijn personage stilzwijgend genezen. Dat is onvergeeflijk. Als je een boek schrijft over een tijger, mag je hem niet in het laatste hoofdstuk impliciet laten eindigen als een konijn.’
         Abrahams voegt daar dan aan toe: ‘Zelfs als groot bewonderaar van deze roman moest ik voor het eerst denken: verdomd, Hermans had gelijk, dit slot was te gemakkelijk.’
Zelfs als ik een groot bewonderaar van Hermans was, zou ik me afvragen of Hermans altijd gelijk had. En heeft Abrahams die door hem zo bewonderde roman er nog eens gedeeltelijk op nagelezen? Wanneer hij dat had gedaan, zou hij op zijn minst tot de conclusie moeten zijn gekomen dat het allemaal niet zo simpel en gemakkelijk ligt als dat W.F. Hermans het, wie weet uit jalousie de métier, deed voorkomen.

In de hele roman, maar met name in hoofdstuk 29 van deel twee van Lolita wordt er middels toespelingen op en letterlijke citaten uit de novelle Carmen (1845) van Prosper Mérimée vooruitgewezen naar de fatale afloop van de hele affaire voor zowel Lolita als Humbert Humbert. In de Franse novelle doodt José uit wanhopige jaloezie zijn geliefde Carmen, nadat hij haar vergeefs heeft gesmeekt voor hem te kiezen en met hem naar Amerika (!) te vertrekken:
‘Mais jure-moi une chose: c’est que tu vas me suivre en Amérique, et que tu t’y tiendras tranquille.
– Non, dit-elle d’un ton boudeur, je ne veux pas aller en Amérique. Je me trouve bien ici.’
         ‘Carmencita, lui demandais-je…’ staat er in Lolita, in dat genoemde hoofdstuk waar Humbert Humbert Lolita als getrouwde zwangere Dolly Schiller opzoekt in Canada (!):
‘“Eén laatste woord,” zei ik met mijn afschuwelijke angstvallige taalgebruik, “weet je heel, heel zeker dat je (…) niet met me komt samenleven? (...)”
         “Nee,” ze ze glimlachend, “nee.”
         “Dat zou heel veel hebben uitgemaakt,” zei Humbert Humbert.
         Daarna trok ik mijn automatische pistool – ik bedoel, dat is het soort malligheid dat een lezer misschien van mij zou verwachten. Het is niet eens bij me opgekomen.
         “Nou dáág!” galmde ze, mijn Amerikaanse lieve onsterfelijke dode schat; want ze is dood en onsterfelijk als u dit leest. Ik bedoel, zo is de officiële afspraak met de zogeheten autoriteiten.’

Een verduivelde, duizelingwekkende korte passage!
De ik-verteller die zich opeens zelf op afstand zet door zich tot personage te maken! ‘“It would have made all the difference,” said Humbert Humbert,’ staat er in het origineel: dus het zou niet ‘heel veel’ maar alles hebben uitgemaakt. Alles voor wat, mijnheer Humbert? Ik vermoed, voor uw boek, mijnheer Nabokov…
Daarbij, zoals gezegd, de bewust gekozen en nadrukkelijk aangezette parallelle lijnen met Mérimée’s Carmen, waarvan vervolgens weer radicaal lijkt te worden afgeweken door Humbert Humbert met zijn schetterende opmerking dat hij niet zo’n malloot uit de romantische literatuur is. Maar ook Humbert zal in het gevang belanden en Dolly Schiller zal spoedig overlijden.
Met andere woorden, marionettenspeler Vladimir Nabokov knipt, geheel in tegenspraak tot wat W.F. Hermans beweert, de levensdraad van Humbert Humberts Lolita finaal door wanneer haar rol als nimfijn voorgoed is uitgespeeld, hoewel ze dan pas zeventien jaar oud is, maar wel getrouwd, zwanger, kind af… Dolly Schiller sterft in het kraambed.
Het verbaast me eigenlijk in hoge mate dat een bedreven literair constructeur en componist als W.F. Hermans kennelijk hier zelf de draad is kwijtgeraakt. Wat Nabokov op het einde van zijn roman doet is namelijk zijn personage Humbert Humbert laten lijden, niet alleen of misschien zelfs niet zozeer aan wat geweest is en voorgoed voorbij is of aan gevoelens van jaloezie en wrok (‘Geen wrok,’ zegt Humbert als hij tegenover de echtgenoot van Lolita zit, ‘Gek – volstrekt geen wrok, louter verdriet en walging.’), maar aan schuldgevoelens. Schuldgevoelens die hij in de schoenen probeert te schuiven van zijn concurrent (of alter ego?) Quilty (een naam die slechts een halve letter verschilt van ‘guilty’, terwijl de voornaam Clare bijna al te helder dezelfde letters heeft als ‘clear’):
‘Omdat je me mijn redding hebt ontstolen en het deed met haar op de leeftijd dat jongetjes hun hijskraantje proberen.’ (Het origineel is opnieuw drastischer, met ‘at the age when lads play with erector sets’!) Er is een ‘dom poppetje’ vernield ‘dat daarbij het hoofd verloor.’ (‘You took a dull doll to pieces and threw ist head away.’)
Het is dan ook, naast de nog incidentele nostalgisch erotische opflakkeringen die het voorkomen van de zeventienjarige zwangere bij hem opwekt, dit morele schuldgevoel vanwege het feit een meisje van haar jeugd te hebben beroofd, zoals hij het zelf ergens vrij letterlijk zegt, waardoor Humbert voor haar zou willen blijven zorgen. Zijn aanbod aan haar om met hem mee terug naar Amerika te gaan, is geen aanbod uit liefde en zelfs, of geheel niet meer uit erotische begeerte of vanwege seksuele perspectieven. Lolita, zo beseft Humbert Humbert, zo laat Nabokov hem beseffen, is dood omdat ze Lolita af is. De enige redding van haar beeld is die van het tot fictie maken wat wellicht ooit ook een en al fictie, in elk geval fixatie was: die ‘liefde op het eerste gezicht, op het laatste gezicht, op het altijd en eeuwige gezicht’. Zulke uitspraken mogen, nee, moeten zo letterlijk mogelijk worden gelezen, zeker in het in dit opzicht cruciale tweede hoofdstuk 29.
Meer dan tweehonderdvijftig bladzijden lang heeft Humbert Humbert de aantrekkelijkheid van Lo-lie-ta in alle mogelijke toonaarden bezongen. Maar dezelfde man ziet en beschrijft haar, luttele jaren later  als met ‘afgetobde grijze ogen, vreemd bebrild’, met een ‘verwoeste schoonheid en haar volwassen handen met kabeladeren en witte kippenvelarmen, en haar ondiepe oren, en haar slonzige oksels, daar lag ze (mijn Lolita!), hopeloos versleten op haar zeventiende, met dat kind dat in haar al droomde een hoge ome te worden en rond 2020 n. Chr. met pensioen te gaan.’
Nu lijkt ze al walgelijk veel op haar moeder, die Humbert als echtgenote moest nemen en weer kwijt moest zien te raken om bij en aan zijn nimfijn te kunnen komen:
Ze ‘(…) tikte met haar wijsvinger, precies zo op de haard als haar moeder vroeger, en krabde toen, net als haar moeder, o mijn God, met haar nagel een stukje sigarettenpapier van haar onderlip,’ mijnheer Hermans…
‘Maar lees nog eens verder,’ zou Hermans hebben kunnen antwoorden, want Humbert Humbert zegt ook dat het niet uitmaakte, ‘ook als die ogen van haar vervaagden tot bijziende vissen, en haar tepels zwollen en barstten, en haar lieflijke jonge fluwelen delta werd besmeurd en gescheurd – ook dan zou ik gek worden van tederheid alleen al bij de aanblik van je dierbare fletse gezicht, alleen al bij de klank van je rauwe jonge stem, mijn Lolita.’ Na deze gedachtegang stelt hij haar voor om met hem mee te gaan: ‘En dan leven we nog lang en gelukkig.’
Niet alleen wordt die laatste clichébelofte acuut gevolgd door een niet tegen Dolly uitgesproken vraag in de vorm van een citaat uit het nootlotsdrama Carmen (‘Carmen, voulez-vous venir avec moi?’), maar Nabokov laat, zoals op zo veel plaatsen in het boek, zijn verteller zich graag zelf voor de gek houden of op zijn minst allerlei mogelijke scenario’s uitspinnen, om de meeste ervan weer te verwerpen. Humbert vecht hier natuurlijk precies met het noodlottige gegeven dat hij niet kan houden van een vrouw door de jaren, door haar volwassen wordend en verouderend leven heen, maar altijd zal blijven verlangen naar een duplicaat van zijn ‘koekjesgeurige’ Annabel Leigh (door Nabokov overigens geleend van Edgar Allen Poe, bij wie ze Annabel-Lee heet), die hij, toen ze beiden dertien jaar waren, als de liefde van en voor zijn leven had liefgehad, maar die hij spoedig verloor doordat ze op Korfoe aan tyfus overleed. Bijgevolg, zo wordt gesuggereerd, was Humbert ‘volmaakt in staat tot gemeenschap met Eva, maar zijn hunkering ging uit naar Lilith.’ (Hoofdstuk 5, deel 1.)
Let er ook op hoe Humbert eerst de aftakeling van Dolly schetst: ze wordt bijziend, haar lichaam barst en scheurt, maar dan heeft ze opeens weer een ‘rauwe jonge stem’ met een ogenblikkelijk ‘mijn Lolita’ als gevolg.
Nee, W.F. Hermans had het in dat vraaggesprek mis. Volkomen mis, want Nabokov treedt op het laatst helemaal niet op als deus ex machina: hij is van begin tot eind de deus en Lolita, de roman dus, is zijn machina.

De column van Frits Abrahams gaat over de ‘dramatische kant’ van pedoseksuele relaties: ‘De oudere partij verliest zijn interesse in het kind als het ouder en geslachtsrijp wordt en verbreekt het contact. Uittenbogaard [van de vereniging Marthijn, tijdens een discussie in De Balie – hb] reageerde nogal vaag,” aldus Abrahams, ‘het klonk een beetje als wensdenken: “Je moet er voor zo iemand blijven, je blijft er ook het kind in zien, het blijft aantrekkelijk…”’
Precies door zo’n moralistisch wensdenken wordt Humbert Humbert ook even bevangen en misleid, maar Nabokov maakt er uiteindelijk korte metten mee en dat maakt zijn roman tot op het laatst nog altijd niet gemakkelijk.