maandag 4 juni 2012

WAAR MUREN SCHACHTEN HETEN


In de mijn heten alle muren schachten
Op de maan staan kasten
Waarin tandloze teckels de toekomst voorspellen
Ze voorspellen de toekomst van Wiel Kusters.

Dat zijn regels van de dichteres Delphine Lecompte. Ze heeft het op haar heupen en in haar bol gekregen van de poëzie van Wiel Kusters. ('Tegenwoordig ben ik geobsedeerd door Wiel Kusters. Ik dacht dat hij een dood genie was, maar hij leeft! Hij is een levend genie.')
        Persoonlijk kan ik elke met oprecht respect gebrachte hommage aan het werk en de persoon van Wiel Kusters alleen maar met instemming begroeten. Desalniettemin vind ik dat literatuur geen onzin moet verkopen. En in bovenstaande regels staat gewoon onzin. Daarbij doel ik niet op die kasten op de maan, ook niet op het gegeven dat er in die kasten honden zitten en dat die honden geen gebit hebben en gebitloos in die kasten, op de maan dus, de toekomst van iemand voorspellen. Flauwekul vind ik het wel allemaal, maar iedereen heeft het recht evidente flauwekul te schrijven, en wanneer een bepaald slag dichters en dichteressen daar zijn hart aan kan ophalen en meent er ziel en zaligheid in kwijt te kunnen, vind ik het allemaal best, evenals wanneer bepaalde lezers of luisteraars erbij in katzwijm vallen, hoe weinig raadsels ook aan mij besteed zijn die me voor niets anders dan hun raadsel-zijn stellen.

Bij die fantasietoestand op de maan kan ik me nog wel wat voorstellen. Maar bij de eerste regel lukt me dat totaal niet. In de mijn heet geen enkele muur schacht. Een schacht kan zelf wanden, desnoods ‘muren’ hebben.
Wanneer je in een mijn een muur ‘schacht’ noemt, weet je of niet wat een muur is, of niet wat een schacht is of ben je een beetje van lotje getikt.
Een schacht in een mijn is een kokervormige toegang of uitgraving: ‘schachten vormen de levensaders van de mijn, ze zijn nodig voor ventilatie, personenvervoer, kolen-, stenen- en materialentransport, voor elektriciteit- en persluchtverzorging van het totale ondergrondse bedrijf, voor de aanvoer van water naar de verschillende ondergrondse afdelingen t.b.v. de stofbestrijding en het afvoeren van mijnwater uit die afdelingen (omhoog pompen door de schacht).’
Met andere woorden: je kunt in een schacht afdalen, je kunt je erdoorheen bewegen, iets wat in een muur onmogelijk is.

Op een site waarop van alles en nog wat wordt gesignaleerd dat iets met poëzie te maken heeft, maakt een ‘weduwe van een mijnwerker die 25 jaar in de mijn van Winterslag gewerkt heeft’ er een opmerking over dat in een mijn schachten geen muren zijn.
          De dichteres reageert als gestoken: ‘Dat maakt mij zo uitzinnig: de les gespeld te worden, op de vingers worden getikt!! Alsof ik mij in mijn gedichten moet houden aan verticale en horizontale constructies?!!?? Alsof ik niet gewoon tunnels mag graven en voorspellende gaven mag schenken aan irritante hondenrassen?!! Jezus!’
          De weduwe probeert het daarop nog een keer uit te leggen, maar dat leidt bij de dichteres van kwaad tot erger: ‘En dat jij mij verbiedt over de mijn te schrijven is belachelijk! Stel je voor dat een entomoloog Jan Fabre zou verbieden met kevers te werken?! Ongehoord.’

De vergelijking met Fabre raakt in dit verband natuurlijk kant noch wal. En niemand, ook de mijnwerkersweduwe niet, verbiedt Lecompte te schrijven over de mijnen, en ook niet om te schijven dat daar alle muren schachten heten, net zo min als dat iemand mij zou kunnen verbieden op te merken dat je dan of niet weet wat een muur is, of niet wat een schacht is of dat je een beetje van lotje getikt bent.

Symptomatisch is het intussen wel, deze heftig geëxclameerde verontwaardiging bij nuchtere kritiek op een voor onaantastbaar gehouden, want door de schachten van het allerheiligste privé ondergrondse opgeboerde expressieve associatieroes.
         Waren ze dáár maar muren, zulke schachten.