maandag 1 december 2008

DE SJIMPANSEE DOET MEE - VLAAMSEKANTTEKENINGEN V (slot)

Toen ik een jongetje was gingen mijn ouders elk jaar met me naar de Halfvastenstoet in Maaseik. Maar we gingen ook wel eens verder Belgenland in. Naar Leopoldsburg bijvoorbeeld. Ik herinner me vaag dat we daar ergens bij mensen in huis werden ontvangen. Ik weet ook dat mijn vader en moeder wel eens een dag alleen naar Antwerpen zijn geweest. Achteraf heb ik pas begrepen met welk doel. Het ging namelijk om een erfenis. Uiteindelijk is de omvang van die erfenis flink tegengevallen, daar gaat het echter nu niet om.

De sjimpansee moet maar eens uit de mouw. Benno Barnard kan zich nog zo kwaad maken over het feit dat hij en andere Nederlandse dichters, die al jaren belastingen betalend woonachtig en zowel artistiek als cultureel werkzaam zijn in Vlaanderen, door de samenstellers van Hotel New Flandres worden behandeld als Marokkanen door het Vlaams Belang, in vergelijking met mij heeft hij nauwelijks recht van spreken. Ik heb namelijk wat hij niet heeft: Vlaams bloed in de aderen. En daarin ligt natuurlijk de eigenlijke reden, zo niet de natuurlijke oorzaak van mijn kritiek op deze uitgave.

Ik heb er eerlijk gezegd geen idee van met welke maatstaven je iemands genetische afkomst, zijn bloedlijnen kunt bepalen. Er bestaan ongetwijfeld perfect uitgedachte systemen voor. Dat de specialisten zich mogen melden. Maar ik zie het zelf zo dat ik Vlaams bloed heb van mijn moeders kant in de vierde lijn. Voor welk deel ben ik dan Vlaming? Voor een kwart? Maar dan vergeet ik mijn vaders kant, de Nederlands Limburgse lijn. Voor een achtste dan?
En stel dat ik volgens de ingenieuze paradigma-indeling van Hotel New Flandres als dichter recht zou hebben op vijf sterren, dan zou ik, voor een achtste Vlaming, toch zeker met één fors gedicht vertegenwoordigd moeten zijn? Datzelfde zou ook nog moeten opgaan wanneer ik als viersterrendichter zou worden gekwalificeerd – vooruit, met een korter gedicht dan in het eerste geval. Maar zelfs in alle bescheidenheid, wanneer ik be- en veroordeeld zou worden tot de categorie dichters met slechts een ster – en zonder hoogmoedig te zijn verwacht ik, de gemiddelde kwaliteit van de opgenomen gedichten in deze onderklasse in ogenschouw nemend, niet nog lager te worden geparadigmatiseerd -, dan nog zou ik, gezien de samenstelling van mijn bloed (en wie weet de vorm van mijn schedel) op zijn minst recht hebben op een sonnetfragment van iets meer dan anderhalve versregel of een gehalveerde haiku.